Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7620

Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers05/1287
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dwangbevel. Bewijsopdracht inzake afspraken over geregisseerde verplaatsing van woonwagenbewoners in Den Haag. Kosten van bestuursdwang.


Uitspraak

Uitspraak: 8 november 2007 Rolnummer: 05/1287 Rolnr. rechtbank: 224423 / HA ZA 04-2194 HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van [Naam], wonende te ’s-Gravenhage, appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel, hierna te noemen: [de bewoner], procureur: mr. H. Koning, tegen de GEMEENTE ‘S-GRAVENHAGE, zetelende te ’s-Gravenhage, geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel, hierna te noemen: de Gemeente, procureur: mr. A.R. de Jonge. Het geding Bij exploot van 18 juli 2005 is [de bewoner] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 juli 2005, door de rechtbank te 's-Gravenhage gewezen tussen [de bewoner] als eiseres in oppositie en de Gemeente als gedaagde in oppositie. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [de bewoner] zestien grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door de Gemeente bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel (met producties), zijn bestreden. Bij laatstgenoemde memorie heeft de Gemeente twee incidentele grieven aangevoerd, die door [de bewoner] bij memorie van antwoord in het incidenteel appel (met producties) zijn bestreden. Partijen hebben hun pleitnota’s ten behoeve van het schriftelijke pleidooi overgelegd, alsmede hun procesdossiers, en vervolgens arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1.1 Partijen hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank in het bestreden vonnis onder “1. De feiten” genoemde feiten. Deze feiten staan voor het hof vast. Hiervan uitgaande gaat het in dit geschil om het volgende. 1.2 Als gevolg van gemeentelijke besluiten moesten de bewoners van het woonwagencentrum aan de Leyweg te ’s-Gravenhage verhuizen. Een deel van die bewoners is vrijwillig verhuisd; zij hebben van de Gemeente een verhuiskostenvergoeding gekregen. Aan de overgebleven bewoners, onder wie [de bewoner], heeft de Gemeente een aanschrijving tot bestuursdwang gericht waarin is aangekondigd dat, als de bewoner weigert vrijwillig te verhuizen naar een nieuwe standplaats op het woonwagencentrum Noordweg, de Gemeente de woonwagen op grond van artikel 61 van de Woonwagenwet op kosten en voor risico van de bewoner naar een standplaats op dat centrum (later aangeduid als locatie Jan Hanlostraat) zal verslepen. De Gemeente heeft daarbij een termijn voor vrijwillige verhuizing gegund die zij een aantal malen heeft verlengd, uiteindelijk tot 7 november 2002. Een verzoek van de bewoners aan de voorzieningenrechter tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij uitspraak van 21 november 2002 afgewezen. 1.3 Daarna is per fax tussen (de raadslieden van) de Gemeente en de bewoners overlegd over de vraag of de bewoners alsnog vrijwillig zouden gaan verhuizen. Naar aanleiding van die faxwisseling heeft mr. De Witte, raadsman van de Gemeente, bij brief van 2 december 2002 aan mr. Koning, raadsman van de bewoners, geschreven: “Uit uw brief maak ik zelfs op dat het hoogst onzeker is of het daadwerkelijk tot een vrijwillige verplaatsing zal komen. Onder de gegeven omstandigheden zal de Gemeente onverkort vasthouden aan de gemaakte planning, waarbij u er rekening mee hebt te houden dat vanaf 10 december 2002 een gedwongen verplaatsing plaatsvindt. Het is mij niet duidelijk of ik uw brief aldus mag verstaan dat de bereidheid bestaat vrijwillig te verplaatsen medio december, indien de Gemeente behulpzaam zou zijn bij de technische uitvoering van de verhuizing. Op zichzelf is de Gemeente daartoe bereid, al zullen de daarmee gemoeide kosten in mindering worden gebracht op een eventuele verplaatsing- en verhuiskostenvergoeding. Bovendien dient dan klip en klaar duidelijk te zijn waaruit de werkzaamheden bestaan, de vrijwilligheid onvoorwaardelijk dienen te blijken (…)”. 1.4 Op vrijdag 6 december 2002 is overleg gevoerd waarbij aanwezig waren mr. Koning met een aantal bewoners, mr. De Witte en de heren [naam], beleidsambtenaar van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling, [naam] en [naam] van de Gemeente en de heer [naam] van de politie Haaglanden. 1.5 Bij brief van 9 december 2002 heeft mr. De Witte aan mr. Koning geschreven: “Na onze bespreking van vrijdag 6 december 2002 heb ik u toegezegd een nadere onderbouwing te zullen geven van de aangeboden vergoeding van Euro 2.500,- bij medewerking – zoals in de bespreking toegelicht – aan een geregisseerde ontruiming. (…) Van de Gemeente begreep ik, dat gemiddeld genomen de kosten ca NLG 50.000 per standplaats bedragen. Een exactere berekening zal later worden gemaakt. Dit bedrag is dermate hoog dat er nagenoeg geen enkele ruimte meer is voor een verplaatsingsvergoeding. Bovendien is de eigen inbreng bij medewerking aan de geregisseerde ontruiming uiterst beperkt. Desalniettemin heeft de Gemeente gemeend nog een bedrag te moeten aanbieden, welk bedrag is gesteld op Euro 2.500,-. Voorwaarden voor medewerking aan de geregisseerde ontruiming zijn: - instemming met plaats op Noordweg; - medewerking aan het invullen van alle benodigde formulieren - geen geweldpleging tijdens de verplaatsing. Ik heb u gemeld het College te zullen voorstellen in die gevallen af te zien van kostenverhaal en ook niet de voorwaarde te stellen dat het bezwaarschrift wordt ingetrokken. Ik verneem graag uiterlijk morgenmiddag 12.00 uur van u. (…)” 1.6 Bij brief van 10 december 2002 heeft mr. Koning aan de [beleidsambtenaar van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling], met afschrift aan mr. De Witte, geschreven: “in vervolg op het gisteren namiddag met u gevoerde telefonisch onderhoud (…) kan ik u bij deze bevestigen dat mijn cliënten (…) hun medewerking zullen verlenen aan een vrijwillige verhuizing van de locatie Leyweg naar de locatie Noordweg. Zulks heb ik uw raadsman reeds medegedeeld bij schrijven d.d. 28 november 2002 en heb ik herhaald tijdens de vergadering ten kantore van uw raadsman d.d. 6 december 2002. In verband met de voorbereiding van een en ander zal er naar worden gestreefd dat de verhuizing voor of op 20 december 2002 zijn beslag zal hebben. Los van het bovenstaande heb ik u voorts voorgehouden dat cliënten zich niet kunnen verenigen met de door de gemeente toegezegde onkostenvergoeding. (…) Daar de bewoners thans te kennen hebben gegeven aan een vrijwillige verhuizing hun medewerking te zullen verlenen staat de gemeente niets in de weg om aan de bewoners de gebruikelijke verhuiskostenvergoeding uit te keren. De verhuizing zal immers zelf door de bewoners worden geregeld. Dat de gemeente klaarblijkelijk inmiddels zelf onkosten heeft gemaakt (…) is een gegeven het welk de bewoners niet regardeert. (…) Tenslotte verzoek ik u mij te bevestigen dat er op 11 december 2002 geen gedwongen verhuizing zal plaatsvinden.” 1.7 Dezelfde dag (10 december 2002) heeft mr. De Witte teruggeschreven: “(…) Uw brief/fax aan de [beleidsambtenaar van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling] kan tot misverstanden leiden, zodat ik u als volgt bericht. Van een daadwerkelijke vrijwillige ontruiming, waarbij de bewoners zelf voor de verhuizing zorg dragen kan geen sprake meer zijn. (…) Aan u is op de bespreking van vrijdag 6 december jl. de vraag voorgelegd of uw cliënten medewerking willen verlenen aan een geregisseerde ontruiming. (…) De gevraagde medewerking bestaat uit: vóór hedenochtend 12.00 uur (…14.00 uur) uw cliënten met naam en toenaam - verklaren hieraan te willen voldoen, dan is het college van B&W bereid af te zien van verhaal van bestuursdwang welke kosten op de individuele bewoner kunnen worden verhaald - en is de Gemeente bereid een tegemoetkoming in de verplaatsing/verhuiskosten toe te kennen van EUR 2.500,- (…) Ik herhaal dat uw cliënten op dit moment voor een belangrijke beslissing staan. Als de onvoorwaardelijke medewerking wordt verleend aan de geregisseerde ontruiming, dan bestaat aanspraak op de vergoeding van EUR 2.500,-- en wordt afgezien van kostenverhaal. (…)” 1.8 Eveneens op 10 december 2002 heeft de Gemeente een persbericht laten uitgaan waarin staat dat de overgebleven bewoners maandagavond 9 december via hun advocaat aan de Gemeente hebben laten weten dat zij bereid zijn vrijwillig te verhuizen, dat de verhuizing op 11 december start, dat de Gemeente de regie van de verhuizing in handen heeft en dat de woonwagenbewoners een verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- ontvangen. 1.9 De Gemeente heeft aan [naam] Transport B.V. (hierna: [de verhuizer]) opdracht gegeven de woonwagens van de locatie Leyweg naar de locatie Noordweg te verhuizen. Deze verhuizing heeft met inzet van politie en eenheden Mobiele Eenheid (ME) plaatsgevonden tussen 11 en 19 december 2002. De woonwagen van [de bewoner] is toen verplaatst naar de standplaats met het adres [...]. 1.10 In een interpellatiedebat op 12 december 2002 heeft wethouder Hilhorst verklaard: “(…) Men wist al een tijd dat, gegeven de wijze waarop de verhuizing zou worden georganiseerd onder verantwoordelijkheid en op kosten van de gemeente, het ging om medewerking aan die verhuizing. (…) Dat is bedoeld met de afspraken, die ook in laatste instantie van beide kanten zijn bevestigd, over vrijwilligheid. Het ging om het verlenen van medewerking aan de eenmaal op gang gebrachte verhuizing in de periode tussen 11 en 20 december. (…) Mevrouw Gyömörei benadrukte de medewerking van de bewoners aan de verhuizing. Die medewerking is er zeker.” 1.11 In januari en februari 2003 heeft het expertisebureau Nedeb in opdracht van de Gemeente bij alle in december 2002 in het kader van de bestuursdwang verhuisde bewoners eventuele schade aan de woonwagen en de inboedel opgenomen. 1.12 De Gemeente heeft (behalve aan degenen die vrijwillig waren verhuisd, hiervoor genoemd sub 1.2) geen verhuiskostenvergoeding aan de bewoners toegekend. Bij brief van 7 november 2003 heeft zij ter verhaal van de kosten van de uitgevoerde bestuursdwang aan de bewoners een bedrag in rekening gebracht. Voor [de bewoner] is dat € 149.868,-, te vermeerderen met rente en kosten. Daarna zijn de bewoners, onder wie [de bewoner], aangemaand tot betaling. Op 23 april 2004, betekend op 26 april 2004, heeft de Gemeente hiertoe aan [de bewoner] (en ook aan de andere bewoners) een dwangbevel uitgevaardigd. 2.1 [de bewoner] is tegen het tegen haar uitgevaardigde dwangbevel in verzet gekomen en heeft gevorderd dat het dwangbevel niet tegen haar ten uitvoer zal worden gelegd. Bovendien heeft zij gevorderd dat de Gemeente wordt veroordeeld om haar een verhuiskostenvergoeding van € 59.672,09 te betalen (zijnde het bedrag dat aan alle al eerder verhuisde woonwagenbewoners was uitgekeerd met aftrek van € 12.932,75 welk bedrag zij voor de verhuizing zou hebben moeten betalen als zij zelf haar verhuizing had geregeld) alsmede een schadevergoeding van € 6.027,- voor zoekgeraakte zaken en € 19.027,- voor inboedelschade, en dat de Gemeente wordt gelast om gebreken aan leidingen te herstellen op straffe van een dwangsom. 2.2 De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, de vordering tot vergoeding van inboedelschade gedeeltelijk toegewezen, het meer of anders gevorderde afgewezen en [de bewoner] veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat er anders dan [de bewoner] heeft aangevoerd geen overeenkomst was bereikt of toezeggingen waren gedaan die aan invordering van de bestuursdwangkosten in de weg staan en dat deze kosten, die zijn omgeslagen per bewoner, niet buitenproportioneel hoog zijn. Voorts overwoog de rechtbank dat [de bewoner] niet in aanmerking komt voor een verhuiskostenvergoeding omdat zij niet vrijwillig is verhuisd en dat de vorderingen tot schadevergoeding kunnen worden toegewezen tot een bedrag van € 1.350,- met rente. 3.1 In principaal hoger beroep is [de bewoner] met haar grieven opgekomen tegen de overwegingen van de rechtbank dat zij niet vrijwillig is verhuisd, dat de Gemeente gerechtigd is de kosten van de bestuursdwang in te vorderen, dat haar woonwagen kon worden ingedeeld in categorie II (gewicht tussen 45 en 75 ton) en dat de kosten die de Gemeente heeft gemaakt en invordert niet te hoog zijn. Voorts heeft zij een grief gericht tegen de wijze van vaststelling door de rechtbank van de hoogte van de door haar gevorderde schade. 3.2 In incidenteel hoger beroep heeft de Gemeente harerzijds grieven gericht tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente en het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het dwangbevel. 4.1 Het hof zal eerst de eerste, de dertiende en de vijftiende (als grief 14 aangeduide) grief van [de bewoner] beoordelen. Deze zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet vrijwillig is verhuisd en niet in aanmerking komt voor de gebruikelijke verhuiskostenvergoeding. 4.2 Het hof stelt hierbij voorop dat, omdat de bestuursdwangaanschrijving genoemd onder 1.2 (ondanks bezwaren daartegen van de bewoners) niet is vernietigd, de civiele rechter in dit geding van de juistheid van deze aanschrijving moet uitgaan. Daarmee staat ook de begunstigingstermijn (7 november 2002) vast. 4.3 Niet in geschil is dat [de bewoner] na de afloop van de begunstigingstermijn op de Leyweg is blijven wonen en evenmin dat zij niet daadwerkelijk op 21 november 2002 of in de dagen daarna zelf een verhuisbedrijf heeft ingehuurd om haar wagen te verplaatsen. Op 6 december 2002 woonde [de bewoner] nog steeds op de Leyweg en had zij niet aan de bestuursdwangaanschrijving voldaan. Beide partijen hebben aangevoerd dat op 6 december 2002 tussen hen duidelijk was dat de verhuizing onder regie van de Gemeente zou plaatsvinden. Daarmee staat vast dat de Gemeente, niet [de bewoner] zelf, een verhuisbedrijf zou inhuren om de woonwagen van [de bewoner] en die van de andere nog aanwezige bewoners conform de bestuursdwangaanschrijving te verplaatsen. Dit heeft de Gemeente ook gedaan. Dit betekent dat niet [de bewoner], maar de Gemeente voor de verplaatsing van de woonwagen heeft zorggedragen en wel na afloop van de termijn die daarvoor aan [de bewoner] gegund was. [de bewoner] stelt wel dat zij de volle medewerking aan de door de Gemeente te organiseren verplaatsing verleende, maar niet kan worden vastgesteld dat [de bewoner] zelf (in eigen beheer) de verplaatsing verzorgde. 4.4 Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in haar vonnis onder 3.2 terecht overwogen dat [de bewoner] niet vrijwillig was verhuisd (in de betekenis van de aanschrijving), dat [de bewoner] die verhuizing niet heeft gerealiseerd en dat vaststaat dat zij niet binnen de gegeven termijn gehoor heeft gegeven aan de aanschrijving om de woonwagen vanaf de Leyweg naar de locatie Noordweg te verplaatsen. 4.5 Het gegeven dat de term “vrijwillig verhuizen” na 6 december 2002 nog is gebruikt, doet aan dit oordeel niet af. Tussen partijen was duidelijk dat na 6 december 2002 met de term “vrijwillig verhuizen” werd bedoeld: het medewerken aan de verhuizing die onder regie van de Gemeente zou plaatsvinden. De bewoners konden aan deze door de Gemeente georganiseerde en geregisseerde verhuizing vrijwillig meewerken. Het hof zal hierna spreken over medewerking aan de geregisseerde verhuizing. 4.6 Omdat [de bewoner] niet vrijwillig (in eigen beheer) is verhuisd, kan zij geen aanspraak maken op de verhuiskostenvergoeding die wordt uitgekeerd als een bewoner zelf, vrijwillig, verhuist. 4.7 [de bewoner] beroept zich voor de verhuiskostenvergoeding in haar dertiende grief op gelijke behandeling met [naam, hierna: X], die in dezelfde door de Gemeente geregisseerde verhuizing is verhuisd en wel een verhuiskostenvergoeding heeft gekregen. De Gemeente heeft daartegen aangevoerd dat zij [X] een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven omdat met hem al in de zomer van 2002 overeenstemming was bereikt over een vrijwillige verhuizing en omdat, toen [X] in oktober 2002 wilde verhuizen, de Gemeente dat om logistieke redenen heeft tegengehouden, hetgeen ze [X] niet kan tegenwerpen. 4.8 [de bewoner] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep betwist dat [X] vrijwillig zelf wilde verhuizen. Zij heeft gemotiveerd aangevoerd dat de rol van [X] niet anders was dan die van de overige achtergebleven bewoners. Hetgeen [de bewoner] heeft aangevoerd is echter onvoldoende tegenover hetgeen de Gemeente onderbouwd naar voren heeft gebracht. De Gemeente heeft ter onderbouwing van de bijzondere positie van [X] verklaringen overgelegd van haar [beleidsambtenaar van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling] en van [naam, hierna: de consultant], een niet onder de zeggenschap van de Gemeente werkzame consultant die voor de Gemeente de onderhandelingen over de vrijwillige verhuizing heeft gevoerd. Zij verklaren beiden dat met [X] al in de zomer van 2002 overeenstemming is bereikt over vrijwillige verhuizing. [De consultant] verklaart tevens dat [X] toen niet durfde te verhuizen uit angst voor de overige bewoners. De raadsman van [de bewoner] heeft weliswaar aangevoerd dat ook met [de bewoner] voorafgaand aan de verhuizing overeenstemming is bereikt, maar het hof heeft hiervoor al overwogen dat deze overeenstemming, anders dan bij [X], geen betrekking had op het vrijwillig zelf (in eigen beheer) verhuizen. Dat [X] zich na het bereiken van overeenstemming niet heeft teruggetrokken uit de bestuursrechtelijke procedures tegen de Gemeente is in het licht van de door hem geuite vrees voor moeilijkheden met andere bewoners alleszins verklaarbaar. Uit de brief aan [X] van 8 september 2004 zijdens de Gemeente volgt niet dat de door [de beleidsambtenaar van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling] en [de consultant] opgestelde verklaringen onjuist zijn. De Gemeente mocht oordelen dat een tijdig kenbaar gemaakte wens van [X] om zijn woonwagen vrijwillig te verplaatsen en een tegenhouden daarvan door de Gemeente de situatie van [X] anders maakte dan die van [de bewoner], die juist niet voor het einde van de begunstigingstermijn zelf haar wagen heeft willen verplaatsen. Daarbij komt dat, mocht de Gemeente ten onrechte de kosten van de verhuizing niet op [X] hebben verhaald, het gelijkheidsbeginsel niet zover gaat dat [de bewoner] aan deze enkele omstandigheid het recht kan ontlenen dat ten aanzien van haar de Gemeente dezelfde fout maakt. 4.9 Voornoemde grieven zijn dus ongegrond. 5.1 [de bewoner] is met haar tweede tot en met negende en haar elfde grief opgekomen tegen de overwegingen van de rechtbank die leidden tot het oordeel dat tussen de bewoners en de Gemeente geen overeenstemming is bereikt over een geregisseerde verhuizing waarbij de Gemeente zal afzien van kostenverhaal, omdat de bewoners niet onvoorwaardelijk hebben ingestemd met de door de Gemeente gestelde voorwaarden. 5.2 Dienaangaande stelt het hof voorop dat artikel 61 Woonwagenwet bepaalt dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om woonwagens die niet (meer) op een centrum zijn toegelaten, op kosten en voor risico van de hoofdbewoner naar de door hen aangewezen plaats te doen overbrengen. Op grond hiervan heeft de Gemeente de bevoegdheid om de door haar gemaakte kosten van het overbrengen van de woonwagen op de hoofdbewoner te verhalen. De aanschrijving aan [de bewoner] vermeldt ook dat de toepassing van bestuursdwang op haar kosten zal plaatsvinden als zij niet voor het einde van de gestelde termijn verhuisd is. 5.3 Van deze bevoegdheid om de bestuursdwangkosten te verhalen kan de Gemeente geen of slechts beperkt gebruik maken als zij met de bewoners, onder wie [de bewoner], afspraken heeft gemaakt die inhouden dat de Gemeente deze kosten niet of niet geheel op [de bewoner] zal verhalen. 5.4 [de bewoner] heeft gesteld dat dergelijke afspraken tussen de Gemeente en de bewoners zijn gemaakt en daarover overeenstemming is bereikt op en kort na 6 december 2002. Nu de Gemeente het bestaan van afspraken dienaangaande heeft ontkend, zal het hof [de bewoner] in de gelegenheid stellen dit te bewijzen. Het hof voegt hieraan toe dat uit het door [de bewoner] op te voeren bewijs tevens moet volgen dat het voor de Gemeente duidelijk was dat deze afspraken mede namens [de bewoner] werden gemaakt, omdat de Gemeente heeft betwist dat eventuele afspraken (tevens) betrekking hadden op [de bewoner]. 5.5 Indien [de bewoner] bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, zullen de verhoren gelijktijdig plaatsvinden met de verhoren in de zaken met de rolnummers 05/1279 ([naam]), 05/1280 ([naam]), 05/1281 ([naam]), 05/1282 ([naam]), 05/1283 ([naam]), 05/1284 ([naam]), 05/1285 ([naam]), 05/1286 ([naam]), 05/1288 ([naam]), 05/1289 ([naam]), 05/1290 ([naam]), 05/1291 ([naam]), 05/1292 ([naam]), 05/1293 ([naam]), 05/1294 ([naam]), 05/1295 ([naam]), 05/1296 ([naam]), 05/1297 ([naam]), 05/1300 ([naam]) en 05/1310 ([naam]). Deze verhoren dienen vervolgens tot bewijs in al deze zaken. Als [de bewoner] meer of andere getuigen wil doen horen dan in die zaken, kan zij dat ter zitting of op voorhand aangeven. 6. Voor het geval [de bewoner] niet in haar bewijs slaagt en de Gemeente de kosten van de bestuursdwang wel op haar mag verhalen – dus uitsluitend voor dat geval (dat in dit stadium van het geding niet vaststaat) – overweegt het hof reeds nu het volgende in de overwegingen 7.1 – 10.4. 7.1 Met haar tiende grief keert [de bewoner] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de uitvoering van de bestuursdwang met inzet van een politiemacht niet buitenproportioneel was. [de bewoner] heeft aangevoerd dat de inzet van een grote politiemacht voorzien van hondenbrigades onzorgvuldig jegens haar was en haar onnodig materiële en immateriële schade heeft toegebracht. 7.2 Omdat de Gemeente de kosten van de politiemacht en hondenbrigades niet bij [de bewoner] in rekening heeft gebracht en omdat de Gemeente de geleden materiële schade zal moeten vergoeden en vergoeding van immateriële schade niet gevorderd is, mist deze grief zelfstandig belang. 8.1 Met haar twaalfde grief keert [de bewoner] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de gemaakte kosten van de bestuursdwang niet buitenproportioneel zijn. 8.2 Zij heeft daartoe in de toelichting op de grief onder meer aangevoerd dat de Gemeente volgens haar eigen regelgeving een openbare aanbestedingsprocedure (bij werken) of een Europese aanbestedingsprocedure (bij diensten) had moeten volgen. 8.3 Een rechtstreeks beroep op de aanbestedingsrichtlijn van de Gemeente komt [de bewoner] niet toe, nog daargelaten dat deze richtlijn pas per 1 december 2003 in werking is getreden (dus nadat de onderhavige opdracht al aan [de verhuizer] was verstrekt). Immers, aanbestedingsrichtlijnen strekken ertoe de interne (Europese) markt met een vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal tot stand te brengen en te bevorderen en de mogelijkheid van concurrentie tussen bedrijven te waarborgen. Aanbestedingsregels beschermen de gunningbelangen van diegenen die belang hebben bij het verkrijgen van een overheidsopdracht en bieden onder omstandigheden de mogelijkheid om te voorkomen dat een opdracht aan een concurrent gegeven wordt. De aanbestedingsrichtlijnen beogen niet het vermogensbelang te beschermen van de personen die later (op grond van nationale regelgeving) de kosten moeten dragen van de verstrekte opdracht. [de bewoner] kan zich dus niet met een beroep op de aanbestedingsrichtlijn van de Gemeente verzetten tegen betaling van de kosten die voortvloeien uit de toepassing van de bestuursdwang via de (niet vernietigde) overeenkomst met [de verhuizer]. 8.4 Het hof kan ook niet vaststellen dat het niet volgen van een aanbestedingsprocedure tot zodanig veel meer kosten heeft geleid dan het wel volgen van zo’n procedure, dat het daardoor onredelijk is alle kosten in te vorderen. [de bewoner] heeft namelijk niet concreet gesteld, laat staan aangetoond, wat de (totale) kosten van de bestuursdwangoperatie hadden kunnen zijn geworden als de Gemeente eerst een aanbestedingsprocedure zou hebben gevolgd; zij heeft ook niet betwist dat [de verhuizer] het enige bedrijf was dat bereid en in staat was om binnen de daarvoor staande termijn verhuizers, loodgieters, timmerlieden en elektriciens gelijktijdig in te zetten. 8.5 Anders dan [de bewoner] heeft aangevoerd is de Gemeente niet verplicht om voorafgaande aan het toepassen van bestuursdwang bij meerdere bedrijven een offerte aan te vragen en om over de prijs te onderhandelen. Het gegeven dat de kosten van de bestuursdwang redelijk moeten zijn, verplicht daartoe niet zonder meer. 9.1 De twaalfde grief richt zich voorts tegen instandhouding van de invordering van de bestuursdwangkosten ondanks dat deze kosten per bewoner aanzienlijk hoger zijn uitgevallen dan wanneer iedere bewoner individueel en zelfstandig zou zijn verhuisd. [de bewoner] heeft daartoe verwezen naar offertes waaruit volgens haar zou blijken dat de verhuizing per woonwagen veel goedkoper had kunnen worden gerealiseerd. 9.2 Voorzover de grief ziet op de invordering van de kosten die de Gemeente heeft gemaakt omdat zij alle overgebleven woonwagens in één operatie binnen korte tijd wilde verplaatsen, is zij gegrond. De Gemeente mag aan [de bewoner] (en aan iedere andere bewoner) slechts de kosten in rekening brengen die zij redelijkerwijs voor het verplaatsen van de woonwagen van [de bewoner] (respectievelijk van iedere andere bewoner) moest maken. Aan [de bewoner] is alleen het verslepen van haar woonwagen aangezegd. Van een groepsaanzegging is geen sprake en het dwangbevel kan daarop dus niet zien. Kosten die de Gemeente heeft gemaakt omdat zij de woonwagens van de andere bewoners tegelijkertijd wilde verplaatsen, zijn kosten die weliswaar gemaakt zijn om het terrein op de Leyweg in één keer te ontruimen, maar die niet in zodanig direct verband staan met het verplaatsen van de enkele woonwagen van [de bewoner], dat deze kosten redelijkerwijs onder de aanschrijving van [de bewoner] kunnen worden gebracht. Te denken valt hierbij onder meer aan de kosten voor dag en nacht doorwerken, zoals het plaatsen van lichtmasten, het werken met (nacht)ploegen, het aanwezig houden van materiaal en hotelkosten. 9.3 De grief richt zich (mede) tegen de totale kosten in verhouding tot de aangezegde bestuursdwang. In dit verband merkt het hof op, dat de bestuursdwangaanzegging inhield, dat het [de bewoner] niet meer was toegestaan om met haar woonwagen een standplaats op de Leyweg in te nemen en dat, als zij niet tijdig zelf zou verhuizen, de Gemeente haar wagen voor haar rekening naar een standplaats op het woonwagencentrum Noordweg zou slepen. Dit brengt mee dat de Gemeente de kosten voor het slepen van de woonwagen met toebehoren (zoals eventuele schuur, trap e.d.) naar de Noordweg op [de bewoner] kan verhalen. Dit zijn de kosten van het verplaatsbaar maken van de woonwagen (zoals bijvoorbeeld het inpakken van de inboedel, het loskoppelen van leidingen en het afbreken en afvoeren van bijbehorende bouwwerken en bestrating) en het verplaatsen van de woonwagen met toebehoren naar het woonwagencentrum Noordweg (inclusief eventueel benodigde extra verhardingen op de route en dergelijke). 9.4 Een verplichting om de woonwagen op de Noordweg toegankelijk te maken, aan nutsvoorzieningen aan te (laten) sluiten en weer te gaan bewonen, had [de bewoner] op grond van de aanschrijving niet. De kosten daarvoor bijvoorbeeld voor het uitpakken van de inboedel, het opbouwen van de bij de woonwagen behorende zaken op het terrein (trappen, schuurtjes, onderafzettingen), het maken van tekeningen voor een bouwvergunningaanvraag, het maken van aansluitingen op het woonwagencentrum Noordweg - vallen niet onder kosten die gemaakt moesten worden voor het verplaatsen van de wagen van de Leyweg naar een standplaats op het woonwagencentrum Noordweg zoals aangezegd. Deze kosten kan de Gemeente dan ook niet bij [de bewoner] declareren op grond van haar bevoegdheid om bestuursdwangkosten te verhalen. 9.5 Gelet op het voorgaande zal de Gemeente, ingeval [de bewoner] niet in haar bewijslevering slaagt, te zijner tijd een nieuwe gespecificeerde opgave moeten doen van de gemaakte kosten die verband houden met (alleen) het verplaatsbaar maken en het verplaatsen van de woonwagen (met toebehoren) van [de bewoner]. Dit mag een opgave zijn van de kosten tezamen voor het verplaatsen van alle wagens (met toebehoren), waaruit door middel van de door de Gemeente gehanteerde verdeelsleutel een bedrag voor [de bewoner] voortvloeit. Er mogen echter geen kosten worden meegerekend die slechts gemaakt zijn om alle wagens in één volcontinue operatie te kunnen verplaatsen of die niet het verplaatsbaar maken of het verplaatsen van de woonwagens (met toebehoren) van de Leyweg naar de Noordweg betreffen. 10.1 De veertiende (als grief 13A aangeduide) grief van [de bewoner] keert zich tegen de categorie-indeling van haar woonwagen. Tussen partijen staat vast dat woonwagens die minder dan 45 ton wegen worden ingedeeld in categorie I, dat woonwagens die tussen de 45 en 75 ton wegen worden ingedeeld in categorie II en dat woonwagens die meer dan 75 ton wegen worden ingedeeld in categorie III. De woonwagen van [de bewoner] is ingedeeld in categorie II. Voor deze categorie heeft de Gemeente een bedrag van € 149.868,- aan kosten van bestuursdwang bij de bewoner in rekening gebracht, twee keer zo veel als bij bewoners van woonwagens die in categorie I zijn ingedeeld. Indien de woonwagen van [de bewoner] zou zijn ingedeeld in categorie I, dan had de Gemeente slechts de helft van de kosten van categorie II bij haar in rekening gebracht. 10.2 [de bewoner] heeft haar stelling dat haar wagen in de verkeerde categorie is ingedeeld onderbouwd met een offerte van de firma Mammoet van 31 december 1999, waarin is vermeld dat de woonwagen 30 ton weegt. De rechtbank heeft vastgesteld dat Mammoet de woonwagen niet daadwerkelijk vlak voor de verhuizing heeft gewogen, maar dat de verklaring betrekking heeft op het desbetreffende type woonwagen. Blijkens de toelichting op haar grief, richt [de bewoner] haar grief niet tegen deze vaststelling. Zij voert aan dat de Gemeente niet exact heeft aangegeven hoe de gewichtsberekening die tot een categorie-indeling II heeft geleid, heeft plaatsgevonden. 10.3 Anders dan [de bewoner] in hoger beroep stelt, heeft zij met de offerte van Mammoet geenszins aangetoond dat haar woonwagen minder dan 45 ton woog. Mammoet heeft de wagen niet gewogen, maar is uitgegaan van het type. Blijkens het vonnis van de rechtbank is door de bewoners toegelicht dat aan de woonwagens verbouwingen, aanbouwen en uitbouwen zijn gerealiseerd. Deze verfraaiingen moesten worden meegewogen. Aan de hand van het type kan het gewicht daarom niet juist worden bepaald. 10.4 Vast staat dat de Gemeente de woonwagens in een takel of op een dieplader met hydraulische druk heeft gewogen. Dit betekent dat de woonwagen van [de bewoner] is gewogen rond het tijdstip van de verplaatsing in het kader van de bestuursdwang. Een weging is een juiste wijze om het gewicht te bepalen. Dat de Gemeente achteraf niet nader heeft aangegeven of de woonwagen van [de bewoner] met een takel of met een dieplader is gewogen, maakt niet dat het gemeten gewicht onjuist is. [de bewoner] heeft niet aangevoerd dat een van beide wegingen tot (te) grote afwijkingen van het juiste gewicht leidt. De rechtbank kon daarom tot het door [de bewoner] bestreden oordeel komen. Het hof verenigt zich met dat oordeel. De veertiende grief is ongegrond. 11.1 De zestiende (als grief 15 aangeduide) grief van [de bewoner] is gericht tegen het passeren van het bewijsaanbod ten aanzien van de schade aan de inboedel van [de bewoner] op de grond dat daarmee het causaal verband tussen de schade en de verhuizing niet zou komen vast te staan (overweging 3.20). [de bewoner] wil met getuigen aantonen hoe de stand van haar inboedel kort voor en kort na de verhuizing was, zodat wordt aangetoond dat de schade als gevolg van de verhuizing moet zijn veroorzaakt. 11.2 De grief is niet gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de Gemeente in redelijkheid niet alsnog aansprakelijk kan worden gehouden voor vermissingen, omdat [de bewoner] niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid de vermissingen (schriftelijk) te melden (overweging 3.21). Dit brengt mee dat het hof geen schade voor vermissingen vast zal stellen. Bewijs omtrent welke zaken zich voor en na de verplaatsing in de inboedel bevonden, is dus niet relevant. Evenmin is de grief gericht tegen de vaststelling door de rechtbank in het kader van beschadigde zaken, dat de door [de bewoner] overgelegde lijst, met een totaalbedrag van € 19.027,-, voor een aanzienlijk deel vermiste en niet beschadigde zaken betreft. 11.3 Vast staat dat Nedeb wel de schade wegens beschadigde zaken heeft opgenomen. Blijkens haar rapportage van 1 oktober 2003 heeft zij de binnenzijde van de woonwagen van [de bewoner] geïnspecteerd en heeft zij de beschadigde inboedelgoederen met behulp van een dictafoon en digitale camera vastgelegd. De schade aan porseleinen objecten heeft zij, na raadpleging van een deskundige, begroot op € 1.350,-. Nu [de bewoner] in haar stellingen niet concreet naar voren heeft gebracht in hoeverre (andere) zaken beschadigd zijn en hoe zij tot de door haar gevorderde schadebedragen is gekomen, is onvoldoende gesteld om haar tot bewijs toe te laten. Haar vijftiende grief treft daarom geen doel. 12.1 De eerste incidentele grief van de Gemeente richt zich tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente. Deze datum moet volgens de Gemeente 16 mei 2004 zijn, omdat [de bewoner] bij brief van 7 mei 2004 heeft gesommeerd binnen acht dagen te betalen. De grief is ongegrond. De verbintenis tot vergoeding van de schade aan de woonwagen vloeit voort uit onrechtmatig handelen jegens [de bewoner]. Dat brengt mee dat de Gemeente met betaling in verzuim was en wettelijke rente verschuldigd werd vanaf het moment waarop de onderhavige schade is geleden. Dat was vóór 7 mei 2004, zodat de rente kan worden toegewezen vanaf die (gevorderde) datum. 12.2 Het voorgaande brengt met zich, dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd voor wat betreft de toewijzing van de vordering tot vergoeding van de inboedelschade tot een bedrag van € 1.350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2004. 13.1 De tweede incidentele grief van de Gemeente is gericht tegen dat deel van het dictum waarin de rechtbank de ongegrondverklaring van het verzet en de toewijzing van de vordering tot vergoeding van schade aan [de bewoner] uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, terwijl het dwangbevel door het hoger beroep schorsende werking heeft en niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De Gemeente is, zo voert zij aan, gerechtigd de kosten van de bestuursdwang te verrekenen met haar schadevergoedingsverplichting, maar is daartoe nog niet in staat als de kosten van de bestuursdwang niet en de schadevergoedingsverplichting wel uitvoerbaar bij voorraad zijn. De Gemeente vordert daarom dat het dwangbevel voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dat voor zover nodig de schorsende werking van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt opgeheven. 13.2 Gelet op hetgeen hiervoor onder 9 is overwogen, acht het hof het verzet tegen het dwangbevel niet in alle opzichten zodanig kansloos dat een recht van de Gemeente om het gehele dwangbevel te handhaven voorrang verdient boven de rechtsbescherming van [de bewoner]. Het hof ziet daarom geen grond voor opheffing van de schorsende werking van het hoger beroep tegen het dwangbevel. De schorsende werking van het dwangbevel wordt niet opgeheven en het hof verklaart het dwangbevel thans dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad. 14. Hangende de bewijslevering als vermeld onder 5.4 zal iedere verdere beoordeling en beslissing worden aangehouden. Beslissing Het hof - laat [de bewoner] toe tot het leveren van het onder 5.4 genoemde bewijs; - bepaalt dat, indien en voor zover [de bewoner] bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage ten overstaan van mr. G. Dulek-Schermers, raadsheer-commissaris, op een na overleg met de raadslieden van partijen nader te bepalen datum en tijdstip, waartoe partijen worden verzocht hun verhinderdata voor de maanden januari, februari, maart en april 2008 op te geven aan de raadsheer-commissaris; - houdt iedere verdere beslissing aan. Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, G. Dulek-Schermers en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2007 in aanwezigheid van de griffier.